Hond (column)

Daar stond ik, om kwart over 6 ’s ochtend, in mijn pyjama en op slippers, in de stromende regen, te trekken aan een riem. Op dik een meter afstand zat, lekker binnen op de mat, een hond die nog net niet zijn middelvingers naar me opstak (maar ook alleen omdat hij die niet heeft). “Kommmmm dan”, fluisterschreeuwde ik, om de buren niet wakker te maken. Ik rammelde met de zak met koekjes. De kersverse pup keek naar mij, naar de straaltjes water die over mijn hoofd dropen en legde zijn eigen hoofd op zijn poten. Hier ging hij duidelijk niet aan beginnen. Logisch: in de keuken kon je ook prima plassen, wist hij.

Het was niet zo dat niemand me hiervoor gewaarschuwd had. Sterker nog: zeker tien mensen hadden dit exacte scenario voor me uitgetekend toen ik had verteld dat de kogel door de kerk was en we een pup gingen halen. “Je moet er ’s nachts uit he?”, hadden ze ook gezegd. En: “Het is echt alsof je weer een baby in huis hebt, weet waar je aan begint.” Ik had geknikt en alle waarschuwingen weggewuifd. Ik had immers een boek van Martin Gaus gelezen. Ik wist precies wat ik moest doen om van onze Ollie een brave hond te maken die wel meewerkte en buiten plaste. Slecht gedrag negeren, goed gedrag belonen en hem lekker blootstellen aan geluiden, prikkels en ervaringen, dat was de handleiding. Hoe moeilijk kon dat nou zijn?

Na twee slapeloze nachten op de bank, naast de bench, besefte ik: precies zo moeilijk als ze zeiden dat het zou zijn. Puppy’s luisteren niet vanzelf. Ook niet als je een boek van Martin Gaus hebt gelezen.

Het vraagt tijd, geduld, oneindig herhalen, consequent zijn -en al dat andere waar ik geen talent voor heb- om ze op te voeden. Tot die tijd doen ze wat ze wél vanzelf doen: je tuin omspitten, in je tenen bijten, blaffen naar schattige buurmeisjes, janken als je weggaat en kauwen op piepschuim, sigarettenpeuken of naaktslakken (afhankelijk van wat ze vinden op straat). Ze gaan niet zomaar de regen in omdat jij vindt dat ze moeten poepen. En ze gaan heus ook niet zomaar in je fietsmandje leuk zitten wezen.

Had ik allemaal kunnen weten als ik wel had geluisterd naar mensen met een hond of naar mensen die mensen kennen met een hond.

Toch ben ik blij dat ik de waarschuwingen langs me heen heb laten waaien. Dat ik wederom lekker naïef heb gedacht: ‘Eerst zien, dan geloven.’ Want net als die keer dat ik Chinees ging studeren (“De helft van de eerstejaars studenten stopt ermee omdat het zoveel stampwerk is!”), fulltime ging freelancen (“Je houdt minder over dan je denkt!”) en in Nederland ging kamperen (“Altijd slecht weer!”) had ik een hoop gemist als ik het dan maar niet had gedaan. Al was het maar het zélf ervaren hoe waar sommige waarschuwingen waren.

Terwijl ik daar stond, met mijn slippertjes in die stromende regen, dacht ik dus maar aan hoe de rest van de dag zou verlopen. Aan hoe onze kinderen door de zachte puppyvacht zouden kroelen als ze uit bed kwamen. Aan hoe ons nieuwste gezinslid zich zou opkrullen bij mijn voeten terwijl ik werkte. Aan hoe hij door de straat zou dribbelen, met dat koddige krulstaartje, zijn speeltje zou besluipen en buiten zinnen van blijdschap zou zijn als mijn vriend terug zou komen uit zijn werk. Ik dacht aan later, als de puppytanden gewisseld zouden zijn en we eindelijk eindeloos door het bos zouden wandelen, en ik was mijn eigenwijze hoofd én Martin Gaus oneindig dankbaar voor het naïeve maar rotsvaste idee dat ze me gaven: dat het ook dit keer allemaal wel goed zou komen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *