Het is koud. Het miezert. Ik ben moe en ik heb geen zin. Toch sta ik buiten, in mijn roze hardlooplegging. Waterzak op mijn rug, veel te warme muts op, handschoenen aan en sporthorloge om.
“Klaar?”, vraagt Ilse. Ik start het horloge. De tijd begint te lopen. Wij ook.
Kilometer na kilometer praten we weg, tikken we af, zetten we door. Dwars door de stad en alle pijntjes heen. Twee uur en twintig minuten lang. We verklaren onszelf voor gek, we verlangen naar koffie en een bad. We zeggen tegen elkaar hóe hard we moeten bijkomen.
Twee dagen later gaan we weer.
Al jaren lopen Ilse Davelaar-Brandt en ik samen. Altijd met regelmaat en sinds januari nog wat regelmatiger. Wat me met hardlopen lukt, lukt me op andere vlakken voor geen meter. Bijna dagelijks neem ik me voor om vaker te mediteren, vroeger naar bed te gaan, mijn core-oefeningen te doen, mijn administratie beter bij te houden, weer eens een column te schrijven en minder Croky bolognesechips te eten.
Bijna dagelijks doe ik geen van die dingen.
Ik wil het wel en ik wéét ook wel hoe goed het voor me is. Maar steeds als ik een paar dagen heb gemediteerd, zijn er andere dingen die weer voor gaan. De kinderen, mijn werk, Netflix, het leven. Waarom ik me dan wel drie keer per week in mijn sportbroek hijs en de deur uitga? Simpel: ik heb een scherp doel, een maatje en een schema, gemaakt door iemand anders. Ik weet wanneer ik moet lopen, hoe ver ik moet, hoe hard ik moet en ik weet precies waar ik het voor doe.
Door mezelf steeds een hardloopdoel te blijven stellen dat (behoorlijk) buiten mijn comfortzone ligt, sleur ik mezelf uit mijn smoesjesmodus. Want ga ik niet, dan red ik de wedstrijd waarvoor ik me heb ingeschreven niet. Ga ik wel, dan bestaat die kans ook, maar dan heb ik er in elk geval alles aan gedaan.
Wat ik nodig heb om iets te doen én vol te houden, is dus een doel dat je met kleine, uitgestippelde stappen kunt bereiken en waarbij je onderweg al snel resultaat ziet. (Logisch dat mijn ‘ik ga vaker mediteren’-voornemen vaak al sneuvelt op dag 2.) Wat me óók helpt, is afspraken maken die ik niet zomaar afzeg. Met iemand anders dan mezelf dus. Daarom zeg ik tegen mijn kinderen dat ik buikspieroefeningen doe tijdens het Klokhuis: ik weet dat ik er niet onderuit kom, want ze duwen me met liefde van de bank. En daarom volg ik schrijfcursussen, met een docent en medecursisten die me verwachten, zodat ik wél wekelijks een verhaal inlever.
Ik zocht zo’n stok achter de deur voor mijn andere ondergeschoven voornemen: weer eens wat meer eigen columns en blogs schrijven. Daarom sloot ik vrijdag aan bij de online (copy)writersclub van Laurens Kraaijenbrink. Er was een heldere afspraak (kom online opdagen op vrijdagochtend), een doel (meer schrijven want je bent tekstschrijver) en een stappenplan (elke week, zelfde tijd, binnen anderhalf uur iets op papier hebben, maakt niet uit wat). Ik schreef ineens twee columns. Zomaar. Tussen de bedrijven door en terwijl de wasmanden uitpuilden.
Nu moet ik besluiten of ik lid word van die stok-achter-de-deur-schrijfclub. Of ik ga betalen om elke vrijdagochtend in stilte te werken, via zoom, met gelijkgestemden. Betalen voor wat ik zelf ook wel kan verzinnen, maar gewoon niet uitvoer. Ik geloof dat ik niet lang hoef na te denken. Ik ga me morgen meteen aanmelden. Als ik het rondkrijg met mijn hardloopschema.